6 december 2006 (66 km)
Ik ben in het centrum van Dakar op zoek naar een kleermaker. In een marktgebouw vlak bij mijn hotel wordt alleen fruit en vlees verkocht. Op de kaart van Dakar heb ik gezien dat er 2 kilometer verderop ook een marktgebouw is. Onderweg naar dat gebouw, ontbijt ik bij een klein restaurant langs de weg. In de drukte in en rond de markt heb ik al snel een kleermaker gevonden. De rits van mijn binnentent is kapot en ik wil er een nieuwe rits in laten zetten. De laatste nacht op de camping in Thies had ik hierdoor last van muggen. De kleermaker meet de rits op en verkoopt me de rits. Daarna brengt hij me naar een andere kleermaker. Achter in het marktgebouw zit achter een grote stapel papier een man met een naaimachine. We spreken een prijs af en om 11.00 uur kan ik de tent weer ophalen. Ik hoop dat hij geen problemen heeft met de rits die in een boog -bijna een complete cirkel- om de ingang loopt.

Vanaf de markt loop ik door het centrum. Bij een bank haal ik geld uit de automaat. Ik wandel verder langs het Presidentieel Paleis en een stukje langs de kust. Dakar is een levendige stad maar heeft geen fraaie gebouwen of andere plekken die een bezoek waard zijn. Wel kun je vanaf het centrum naar Ile de Gorée met de boot. Dat is een fraai eiland met historische gebouwen net voor de kust. Terug in mijn hotel, pak ik mijn spullen alvast in. Ik wil voor 12.00 uur uit het hotel vertrekken. De kamer is prima , maar de gemeenschappelijke douche is al jaren niet meer schoon gemaakt. Ook wordt het hotel voornamelijk als bordeel gebruikt. Eén van de dames loopt achter me aan met de vraag of ik zin in de liefde heb. Als ik er niet op in ga, roept ze me nog na dat ze erg goed is. Verder heb ik er eigenlijk geen last van. Maar ik vind het geen prettig idee. Ik vraag me steeds af of het hotel wel veilig is. Ik ben misschien nogal bevooroordeeld tegenover de pooiers, hoeren en hoerenlopers.

Op de markt blijkt dat de kleermaker nog lang niet klaar is met het innaaien van de nieuwe rits. Op het einde van de rits houdt hij aan één zijde 10 cm. stof over. Hij wil dat dicht stikken, maar daar ga ik niet mee akkoord. Ik vind het niet erg als de tent een klein beetje uit model is, maar bij zo’n groot verschil wordt de tent misschien zo klein dat de tentstokken niet meer passen. De kleermaker tornt alles weer los en begint opnieuw. Ik ga ondertussen mijn fiets op halen omdat ik anders ik nog een dag moet betalen in het hotel. Bij een winkeltje naast de markt stal ik mijn fiets. De winkelier zal erop passen. Rond zo’n drukke markt in een grote stad is natuurlijk geen veilige plaats om mijn fiets met bagage achter te laten. De kleermaker heeft nog steeds problemen met de rits. Hij is alles weer aan het los tornen en begint opnieuw. Ook nu is er op het einde nog een verschil tussen de binnenzijde en de buitenzijde van de rits. De kleermaker heeft 7 centimeter stof; hij wil dit dicht naaien. Ik haal eerst maar eens de tentstokken om te kijken of ze nog wel in de tent passen. Het past. De kleermaker naait het gat aan het einde van de rits dicht. Ook op de bodem stikt hij een paar stukken stof waar enkele scheuren zitten.

Dakar is zoals gezegd -op Ile de Gorée na- geen interessante plaat, maar ik heb er wel een heerlijk Frans restaurant gevonden. Voor de derde keer in 24 uur ga ik er een heerlijk 3 of 4 gangenmenu eten. Daarna fiets ik de stad uit. De drukke toegangsweg van de stad is een belevenis op zich. Langs de drukke weg speelt zich het Afrikaanse stadsleven af. Betonstenen worden gemaakt, auto’s gerepareerd, hooibalen gebundeld, fruit verkocht, geiten verzameld en gevoerd. Het is een levensgevaarlijke drukte tussen zware vrachtauto s, paard en wagens en bussen die zonder dat de bestuurder kijken de weg opdraaien. Er lopen wandelaars met bepakking zoals 6 meter lange betonwapeningsstaven op de schouder. Verder zie je verkopers -vooral rond de bushaltes- en spelende kinderen. In het wegdek zitten soms grote gaten. Auto’s maken geregeld opeens rare bochten om de gaten te ontwijken.

Op weg naar Lac Retba verlaat ik de hoofdweg. Er komt een taxi naast me rijden. Een man spreekt me in het Nederlands aan of ik op weg ben naar Lac Roze. We maken een praatje en gaan ervan uit dat we elkaar bij het meer nog zullen zien. Bij Lac Retba -10 maal zouter als de zee- maak ik enkele foto s van het roze water. Ik ga ook even bij de zoutwinning kijken. De Nederlander zie ik niet. Ik fiets naar het toeristendorp aan het begin van het meer. Ook daar zie ik de Nederlander niet. Ik fiets door naar Rufisque. Volgens de Lonely Planet is daar een camping. Na een half uur zoeken blijkt dat de camping gesloten is. Mijn Lonely Planet is van 2002. Ik verbaasde me er ook al over dat op de website van De Wereldfietser de drie andere campings in Senegal vermeld zijn en deze niet. Teleurgesteld ga ik naar het hotel tegenover de plaats waar vroeger de camping was. Hoewel ik de hotelkamer belachelijk duur vind, is het verder wel een leuke plaats. Er is een gezellige bar die door de zithoek met tv een huiskamersfeer heeft. Ik zit verder de hele avond op het terras achter het café. Aan de ene kant zit ik nog bijna in het café, aan de andere kant is een gezellig binnenplein met een paar bomen en een terras. En ze hebben nog lekker eten ook.

15 december 2006 (108 km; 328 hoogtemeter)
1 kilometer vanaf mijn hotel is de kruising tussen de weg op de zuidoever van de Gambia-rivier -deze weg volg ik van west naar oost- en de Trans-Gambiahighway. Het is druk op de kruising. Er is een bushalte met veel verkeer en allerlei eetgelegenheden en winkels. Bij de eerste eetgelegenheid ga ik op een houten bankje zitten. Ik bestel een omelet met brood. Ook vraag ik een glas gekookt water. Ze hebben overal thermosflessen met gekookt water en nescafé. Ik heb zelf theezakjes bij me. Na het ontbijt ga ik op zoek naar een winkeltje dat is aangesloten op het elektriciteitsnet en een koelkast heeft. Ik koop er een koud blikje cola voor onderweg.

De weg naar het oosten is vandaag beter dan gisteren. De asfaltweg is aan het verdwijnen. Bij fase 1 is de asfaltweg begaanbaar maar ontstaan er overal gaten in het wegdek. Bij de volgende fase wordt de weg zo slecht dat auto’s met één wiel in de berm gaan rijden. Bij fase 3 ontstaat er aan beide zijden van de weg een nieuwe zandweg omdat auto’s niet meer normaal over het asfalt kunnen rijden. Bij de laatste fase is het asfalt geheel kapot gereden en verdwenen. Er blijft dan een vierbaans brede zandweg over. Steeds moet ik kiezen of ik over het asfalt -waar soms nog wel een smal stukje over is voor mijn fietsband- of over de zandweg langs de weg wil fietsen. Op het asfalt moet ik vaak plotseling flink afremmen. Als ik tussen de vele gaten door geen doorgang kan vinden, moet ik langzaam door de diepe gaten met scherpe asfaltranden. De zandpaden langs de weg wisselen nogal van kwaliteit. Soms zijn er stukken die goed befietsbaar zijn. Soms liggen er grote stenen en diepe kuilen in. Een enkele keer is er mul zand.

Rond de middag neem ik plaats op één van de grote houten ligbanken/bedden  onder een grote boom in een dorpje langs de weg. Al snel staan er 20 kinderen om me heen. Enkele kinderen willen me even aanraken. Het is alsof ze even willen weten hoe zo’n blanke arm aanvoelt. Ik duw ze een stukje van me af. Eén van de volwassenen stuurt ze weg door met een tak naar ze te slaan. Ik geef hem aan dat ze maar op 2 meter afstand van me moeten gaan zitten. Ze zijn verder rustig en roepen niet steeds Kubay -zoals de laatste dagen in elk dorp gebeurt- of iets dergelijks. Mijn bananen zijn gedeeltelijk gekneusd en moeten nu op. Het zijn er teveel om zelf allemaal op te eten. Ik deel ze met de kinderen. Ook mijn mandarijnen deel ik met ze. Het is een heerlijk rustige plek waar niet steeds om cadeau’s wordt gevraagd. Wel wil één van de jonge mannen mijn adres hebben. Ik vertel hem dat ik geen adres heb in Nederland en dat ik onderweg in mijn tent woon. Hij zegt dat hij me begrijpt. Toch probeert hij nog tweemaal of hij mijn adres kan krijgen.

Op het eind van de middag kom ik bij een politiecontrole. Meestal hoef ik bij de controles niet te stoppen. Af en toe wil er echter een agent een praatje met me maken. Dit keer moet ik stoppen en wil de agent weten waar ik naartoe ga. Hij zegt dat de komende route erg gevaarlijk is. Er zitten wolven. Hij wil weten of ik een spray tegen wolven heb. Natuurlijk heb ik een spray tegen wolven. Terwijl ik verder fiets vraag ik me af of er werkelijk wolven zouden zitten of dat er vervelende insecten zouden zitten.

Tegen de avond vraag ik aan een jonge man die naast me fietst of er verderop nog een hotel is. Alleen 25 kilometer verder in de volgende stad. Dat haal ik niet meer voor het donker. Hij zegt dat ik misschien wel kan overnachten in het guesthouse van de medische post 2 kilometer terug. Hij belt naar de manager of het mogelijk is. Er is nog wel een plekje vrij. Ik fiets terug. De manager wacht me op bij de poort. In het guesthouse zijn 2 kamers bezet door 2 Duitse vrouwen. Ze zijn echter vanavond niet aanwezig. Er is ook nog een derde kamer waar wel gaas, maar geen glas, voor het raam zit. De manager wil dat ik in één van de kamers van de Duitsers ga slapen. De derde kamer is veel te koud. Maar ik voel er niets voor om tussen andermans spullen in te gaan liggen. En die kou zal alleen maar prettig zijn. Ik kan me niet voor stellen dat ik het koud zal krijgen met een minimumtemperatuur buiten van 16 ºC. Om te slapen is dat beetje koude juist wel prettig. Verderop in het dorp koop ik brood, een grote meloen en wat cola voor het avondeten. Verder is er helaas weinig te koop. Terug in het guesthouse is de stroom -die alleen ’s avonds aan gaat- inmiddels ingeschakeld. Nu kan ik de batterij van mijn camera op laden.

De manager komt ‘s avonds laat nog even langs. Hij vertelt me dat wat de kinderen steeds naar me roepen geen hello maar blanke betekent. Ik probeer me voor te stellen hoe het zal zijn als een zwarte man door Nederland zou rijden en we allemaal zwarte man of neger naar hem zouden roepen.

23 december 2006 (68 km; 387 hoogtemeter)
Als ik de tent aan het opruimen ben, komt de eigenaar van het kampement bij me zitten. Hij schrijft een nota uit waarop staat dat ik CFA2500 betaald heb voor de overnachting. Hij heeft ook een stempel bij zich waarop staat dat hij Chef de village de Dalafing is. Ik vroeg me al af waarom hij er bij loopt alsof hij belangrijk is. Na het afrekenen vervolg ik mijn route naar de grens tussen Senegal en Mali. Het is lastig fietsen vanochtend. Op de zandweg zitten wat kuilen, af en toe bestaat het wegdek uit ruwe rotsbodem en soms is er wat mul zand. Op de meeste lastige stukken is er langs de weg een smal slingerend fietspad ontstaan waardoor het fietsen niet snel maar wel redelijk makkelijk gaat. Het grootste probleem is dat ik onder het fietsen steeds bezig ben om lastige steekvliegen -die ik wolven noem naar aanleiding van de wolvenspray (zie verslag van 15 december 2006)- van me af te slaan. De “wolven” gaan steeds aan de onderzijde van mijn armen zitten. Verschillende keren kom ik tot stilstand door een stuurfoutje, omdat ik niet beide handen aan het stuur heb. In plaats van netjes tussen de rotsblokken door te sturen ben ik dan bezig een “wolf” van mijn arm af te vegen.

Rond de middag ben ik bij de Senegalese grenspost van Moussala. De datum wordt in mijn paspoort gezet en ik krijg een stempel. Verder worden mijn gegevens in een groot bezoekersboek ingevuld. 100 Meter verderop is de grensrivier. Bij de oever vraag ik me af of ik door de rivier kan lopen. Er komen 2 auto’s aan. Het water stroomt tot over de motorkap als ze door de snel stromende rivier rijden. Ik kan beter met een bootje naar de overzijde om niet het gevaar te lopen dat al mijn spullen nat worden. Er staan enkele mannen met een roeiboot, maar ze vragen CFA5000 voor de overtocht. Dat is veel te veel. Ik doe mijn schoenen uit en loop op mijn slippers het water in. Eén van de mannen loopt met me mee. Het loopt nogal lastig, want door de sterke stroming sta ik steeds naast in plaats van op mijn slippers. Na een meter of tien vraagt de man nog een keer of ik niet de boot wil nemen. Ik zeg hem dat ik dat wel wil als hij me voor een normale prijs naar de overzijde wil brengen. Hij vraagt nogmaals CFA5000. Te duur, dan loop ik wel. Dan vraagt hij hoeveel ik er voor over heb. CFA1000. Hij gaat meteen akkoord; ik betaal denk ik nog veel te veel. Als ik aan de overzijde heb afgerekend probeert één van de mannen van de boot nog of hij meer geld kan krijgen. Volgens hem is CFA1000 veel te weinig. Maar dat is onzin. Bovendien ook niet de afspraak en ik vervolg mijn route.

Na 25 kilometer op mijn traject door Mali kom ik in de eerste stad. De stad is rommelig en armoedig. Toch is er in de stad meer geld als in de dorpen van de laatste dagen. Er zijn veel huizen met een lelijk dak van golfplaten. Maar golfplaten zijn duurder dan al die rieten daken in de dorpen. Ik meld me bij de gendarme. Ik moet even gaan zitten, want de man die de inreisstempel in mijn paspoort moet plaatsen is er niet. Na een half uurtje wachten komt de man en zijn de grensformaliteiten snel afgerond.

Tegenover de gendarme kan ik een appartement met 3 kamers huren voor CFA10.000. Maar ze hebben ook een kamer voor CFA5000. Ik moet even gaan zitten. Ze zijn de sleutel van de kamer aan het zoeken. Ik drink ondertussen een cola. Na een half uurtje wachten vertellen ze me dat ik maar beter naar het kampement in de stad kan gaan, want iemand heeft de sleutel meegenomen. En voorlopig komt hij niet terug. Ik fiets naar het centrum van de kleine lelijke stad en neem daar een nog lelijkere kamer in het kampement. Het is een donker hok met een deur en een ventilatierooster. Het toilet bestaat uit een gat in de betonvloer met wat wanden er om heen. Er is geen dak en ook geen deur om het toilet af te sluiten. Ik krijg een emmer water zodat ik me kan douchen op het toilet. Bij een kraantje op het terrein was ik mijn kleren in een emmer.

Ik ga lekker in de schaduw zitten onder een boom in het kampement. Ik bestel een dubbele kipmaaltijd en vele cola’s. Het is lekker warm vandaag. Na een dutje lijkt het erop alsof de hitte in mijn benen is gezakt.

24 december 2006 (88 km; 592 hoogtemeter)
Na een prima ontbijt ben ik vroeg op weg. Ik koop nog wat brood en fiets over een goede zandweg naar het noorden. Na 25 kilometer is er een afslag naar het oosten. Er is niemand om de weg te vragen. Ik besluit door te fietsen naar het noorden. 13 kilometer verderop is er een klein eetstalletje op een kruispunt. Ik drink een beker thee en eet een stokbrood. Hier wordt me verteld dat ik rechtsaf een zandweggetje op moet. Na 25 kilometer zal er dan een goede weg zijn naar het dorp Koundian. De kleine zandweg wordt al snel een soort fietspad. Omdat er geen auto’s rijden is één zijde van de weg bijna dicht gegroeid. Over rotsen en los liggende stenen klim ik een heuvelrug op. Op een steil gedeelte fiets ik langs een loodrechte rotswand. Een slang probeert te vluchten tegen de rotswand. Als de slang 2 meter hoog is valt hij van de wand af naast me in het struikgewas.

De weg wordt te steil en te lastig. Ik moet een klein stukje lopen. Er komen nog 2 fietsers omhoog. Eén van hen weet de weg. Bovenop de heuvelrug zijn er allerlei splitsingen. Omdat ik geen idee heb welke kant ik op moet -deze kleine paden staan op geen enkele kaart- fiets ik met de 2 Malinese fietsers mee. Ze moeten vaak lopen met hun oude fietsen zonder versnellingen. Een enkele keer moet ik ook een stukje lopen als we over een ruwe rotsbodem en tussen allerlei rotsblokken door moeten. We stoppen een paar keer in prachtige -maar armoedige- dorpen. Rond 17.00 uur zijn we bij hun compound. Ik mag er voor één nacht mijn tent op zetten. Het is een prachtige nederzetting die in het Afrika-museum niet zou misstaan.

Ik douche me met een fles water naast de tent. Ik deel een zak snoepjes uit. De nederzetting bestaat uit één familie van ongeveer 6 gezinnen. Er wonen in totaal 40 mensen. ‘s Avonds krijg ik rijst met een pindasaus. Na het eten zit iedereen bij verschillende kampvuurtjes. Dat is lekker warm. Het is hier natuurlijk ook winter en het koelt flink af. De brandende houtskoolresten van het kampvuur worden in een stalen bakje gelegd. Hierop kookt men met een klein theekannetje -voor mij veel te sterke- thee. Ze hebben een radio/cassetterecorder op batterijen. En zo heb ik met heerlijke muziek een prima avondje in echte Afrikaanse wildernis.

Het lijkt erop dat deze mensen het niet slecht hebben. Er is behoorlijk wat vee -vooral een grote groep koeien, wat kippen e.d.-, ze hebben een moestuin met o.a. papaya’s en er ligt een flink maïsveld. Maar aan de andere kant bestaan de huizen geheel uit natuurlijke materialen. De lemen ronde huizen hebben een rieten dak en ook de deuren zijn geheel van hout. In de rijkere gebieden zijn de deuren van een houten frame met een stalen golfplaat. Verder wonen ze aan een nauwelijks begaanbare zandweg. Er is geen stromend water of elektriciteit. Oma loopt mank. Op één voet zit een blad vastgebonden met draad van riet of iets dergelijks. De hele voet is tot ver boven de enkel rood en dik.

Dit familieleven en de beroerde weg door de dorpjes met de 2 Malinese fietsers is weer een geweldige Afrikaanse belevenis.

5 januari 2007 (81 km; 35 hoogtemeters)
Ik rol mijn matje en mijn slaapzak op. Ik sta in een ruimte van 4 bij 4 meter. Aan één zijde is een dubbele stalen deur en aan de andere zijde is een stalen ventilatierooster dat je open kunt zetten. In Nederland zouden we dit een opslagruimte noemen. Hier noemt men dit een conferentiezaal.

Ik rij over de rivierdijk van de Niger naar het centrum van Dioro. Vanaf de dijk heb ik zicht op de aanlegplaats voor boten. Er ligt een soort primitief passagiersschip. Daarnaast komt net een pinasse -een soort grote kano- met een groot zeil binnen varen. De boot is geladen met grote zakken. Voor het lossen gaat er steeds één man tot zijn middel in het water staan. Als hij zich voorover buigt, leggen 2 andere mannen een zak op zijn rug. Voorover gebogen loopt de man dan de oever op alwaar 2 andere mannen de zak van zijn rug tillen en op een platte wagen met een ezel ervoor leggen. Verderop op de oever zijn enkele vrouwen de was aan het doen. Op de rivier gooit iemand -die in een pirogue (een grote kano) staat- een visnet uit. Alles bij elkaar een prachtig Afrikaans beeld In het centrum van Dioro drink ik enkele koppen thee en eet ik een stokbrood.

Regelmatig vraag ik de weg naar Sarro en Say. Maar niemand weet precies hoe je er naar toe moet rijden. Na 14 kilometer passeer ik een brug over een kanaal. Ik moet ergens de rivierdijk verlaten en naar het oosten rijden. Over enkele dagen moet ik dan bij Djenné de Bani-rivier over. Er zitten een paar mannen in de schaduw. Eén van hen denkt de weg te weten. Ik volg zijn aanwijzingen. Al snel verandert de zandweg in een zandpad. Overal zijn splitsingen. Ik houd steeds het pad aan met de meeste tegenwind. Door het mulle zand is het lastig fietsen, maar ik hoef maar een enkele keer een stukje te lopen. De weg voert door overstromingsgebied. In de regentijd staan grote stukken van dit gebied onder water. Een paar weken geleden sprak ik een Duitse motorrijder. Hij kon ongeveer 6 weken geleden niet door dit gebied omdat alles onder water stond. Voor me zie ik 2 mannen een bromfiets door het water duwen. Ik ga achter ze aan. Ik weet niet of ik wel de goede kant op fiets. Op mijn slippers loop ik door het ondergelopen maïsveld. Mijn slippers plakken aan de bodem en de fiets gaat tot over de assen in het water. Aan de overzijde staan 2 vrouwen. Ik vraag ze de weg naar Say. Het schijnt dat ik op de goede route zit.

Overal zijn prachtige dorpen met Sahel-architectuur. Dit houdt in dat de huizen gemaakt zijn van modderblokken -een soort metselwerk- aangesmeerd met modder. De huizen zijn rechthoekig en hebben een plat dak. Dit in tegenstelling tot de ronde of vierkante woningen met een rieten puntdak verder naar het zuiden. Tussen de middag ga ik in één van de dorpen onder een boom achter de moskee zitten. De moskee is een klein maar prachtig voorbeeld van de modderbouwmethode. Er steken houten constructiedelen uit de wanden van de toren. Hierop kan men aan het einde van het regenseizoen naar boven klimmen om de wanden opnieuw aan te smeren.

Na bijna 50 kilometer  kom ik weer op een goede rode weg. Het tempo gaat flink omhoog. Het lijkt wel of ik vlieg. Toch rij ik maar 17 kilometer per uur. Vanochtend haalde ik echter meestal de 10 kilometer per uur niet in het mulle zand. Ik kom ook door enkele wat grotere marktdorpen. Het is geen marktdag, maar enkele stalletjes zijn permanent in gebruik. Ik kan er een soort meloen kopen. Brood of cola is er helaas niet te koop.

Tegen het einde van de middag kom ik in Tongué. Dit betekent dat ik niet helemaal de route gereden heb die ik wilde rijden. Op de kaart staan 2 routes naar Sarro. Ik ben op de route die het meest naar het noorden ligt begonnen. Maar nu zit ik op de route die iets meer naar het zuiden ligt. Ik denk niet dat ik ver ben om gereden. In de hoofdstraat zit een jonge vrouw oliebollen te bakken. Ik koop er een paar. Ze smaken goed en kosten 25 CFA -ongeveer € 0,03 per stuk. In totaal heeft ze 18 oliebollen. Ik koop de hele voorraad. Voor wie de oliebollen te duur zijn, ze heeft ook nog mini oliebollen. Verderop in het dorp -waar men elektriciteit heeft- drink ik een cola. Stieren met enorme horens lopen door de straten. Het lijkt erop dat de dieren de weg kennen. Niemand let op ze. Alleen als ze bij iemand het terrein op lopen worden ze weggejaagd.

Een paar kilometer na het dorp zet ik mijn tent op. Het avondeten bestaat uit cup a soup en oliebollen. Tijdens het eten hoor ik 2 vrouwen praten. In het donker zie ik ze niet. Ik hoor dat ze op een wagen met een paard ervoor zitten. Het paard ziet in het donker beter dan ik. Of misschien kent het dier de weg uitstekend.

Na 4 maanden en 4 dagen ben ik inmiddels 11.000 kilometer van huis.