28 januari 2009  Hittegolf, de warmste dag   99 km
Na mijn bezoek aan Tasmanië ben ik nog twee dagen in Melbourne  -bij Diane en Adrian- geweest. Via de prachtige kustweg –Great Ocean Road- ben ik naar het westen gefietst. Het was er prachtig zonnig weer en ik was blij dat de temperatuur –zo dicht bij het koude zeewater- net boven de twintig graden was.
Bij Warnambool heb ik de kust verlaten en ben ik naar het noorden gefietst. Na 10 kilometer ben ik echter weer terug gegaan omdat ik door windstoten van 90 kilometer per uur fietsen te gevaarlijk vond. De volgende dag was de wind minder sterk en ben ik opnieuw naar het noorden gefietst.

Een paar dagen later reed ik door de bergen van de Grampians. Op een lage bergpas –van 425 meter hoogte- stond een bordje dat ik op de Great Dividing Range was. Dit was de overgang naar mooi weer. Daar liet ik wolken achter me en uren later fietste ik onder een prachtig blauwe lucht. De temperatuur ging met de dag omhoog van 20 naar 27, naar 37 en gisteren was het al boven de 40 graden.

Ik heb overnacht op de camping van Coonalpyn –op een kleine 200 kilometer ten zuidoosten van Adelaide- aan de Dukes highway. Voor ik mijn tent heb in gepakt komt de Nederlandse campingbeheerder een kijkje nemen. Een half uur lang kletsen we in het Nederlands. Hij is al negen jaar in Australië en het rustige leven op het Australische platteland bevalt hem uitstekend.
Na een ontbijt van spek en eieren bij het tankstation voor de camping fiets ik de Dules highway op. Het is meteen bloedheet in de zon. Hoewel ik niet verbrand, brandt de zon op mijn huid.
Ik heb een pittige tegenwind. Normaal zorgt die wind voor verkoeling. Vandaag staat er echter een soort bloedhete föhnwind. Ik heb het gevoel alsof mijn gezicht in brand staat door de wind.
Na 15 kilometer ga ik lekker een half uurtje onder een boom in de schaduw zitten. Twaalf kilometer verder is er een roadhouse. Ook daar ga ik weer –met een magnum en een fles koude cola- in de schaduw zitten.

Het volgende roadhouse/dorp is 34 kilometer verderop. Ik neem me voor dat in drie delen te fietsen en steeds tussendoor een pauze in de schaduw te houden.

Op mijn stuur zit een hellingshoekmeter. Dit is een soort waterpas met een vloeistof en in het midden een luchtbel. Het begin -bergop- en het einde -bergaf- van de luchtbel geeft de hellingshoek aan. Vandaag is het zo heet dat de vloeistof is uitgezet. De luchtbel is daardoor samen gedrukt tot de helft van de normale grootte.

Na 12 kilometer fietsen rem ik omdat ik een mooi schaduwplekje langs de weg zie. Mijn vingers branden op de remhendels. Bij het afstappen stoot ik mijn been tegen de bovenbuis van het fietsframe. Nog nooit heeft mijn fiets zo heet aangevoeld. Het lijkt wel of ik mijn been verbrand aan de bovenbuis.

Ik was met water het zout uit mijn gezicht. Het water is bijna te heet om mijn gezicht mee te wassen. Het water -uit de flessen op mijn fiets- is te heet om mee te douchen en net niet warm genoeg om er thee van te zetten.

Als ik in de schaduw zit heb ik al snel zin om er even bij te gaan liggen. Ik leg mijn matje op de grond en na een kwartiertje slapen stopt er een auto langs de weg. Een vrouw vraagt of alles goed met me gaat. Ze zegt dat ze verpleegster is en ze maakt zich blijkbaar zorgen over me omdat ik met deze hitte aan het fietsen ben. Ik vertel haar dat -zolang ik in de schaduw ben- alles prima met me gaat en dat ik geen hulp nodig heb. Natuurlijk bedank ik haar ook voor de zorgen die ze over me heeft.

Terwijl mijn fietscomputer 48 graden aan geeft (later hoor ik dat de maximum temperatuur 47,5 graden was in Murray Bridge) vertrek ik weer. Na nog enkele korte pauzes kom ik in Tailem Bend. Ik stop bij het eerste benzinestation en neem weer een ijsje en een fles cola. Bij de kassa is er iemand voor me. Ik wil dat ze snel weg gaat want het geld brandt in mijn hand.
En dat bedoel ik niet figuurlijk. Hoewel ik natuurlijk snel met mijn ijsje op het terras wil gaan zitten. Maar de munten die uit mijn portemonnee komen zijn bijna te warm om vast te houden.

Bij Tailem Bend steek ik met de ferry de Murray-rivier over. Zeven kilometer na de overtocht zit ik al weer langs de weg in de schaduw. Het is gewoon te heet om te fietsen. Terwijl ik af zit te koelen –bij een temperatuur van 43 graden- draait de wind plotseling.

Het is een verkoelende zeewind. De laatste 24 kilometer gaan steeds gemakkelijker. In plaats van tegenwind, heb ik nu de wind in de rug. De zon verdwijnt achter de wolken en de temperatuur zakt naar een heerlijke 33 graden.

Ik heb honger als ik Murray Bridge in fiets. Eerst fiets ik naar de camping aan de rivier. De camping ligt nogal ver uit het centrum van de stad en er is niets te koop. Ik besluit verder te fietsen naar het centrum van de stad. Na wat zoeken –en in totaal 10 kilometer verder- vind ik eindelijk een hotel. Vanuit het restaurant –onder het hotel- zwaait men naar me.

Het is een Duits echtpaar waarmee ik samen een dag op de Great Ocean Road heb gefietst. Ik breng mijn fietstassen naar mijn kamer en stal mijn fiets in de beergarden. Daarna blijkt dat de keuken net gaat sluiten als ik eten wil bestellen. Gelukkig willen ze nog wel wat voor me klaar maken.

Samen met het Duitse stel heb ik nog een gezellige avond. Ze hebben nogal een hete dag achter de rug en hebben steeds verkoeling gezocht in de rivier. Nu zijn ze hun verloren vocht aan het aan vullen met bier.

Volgens Dieter ga ik een zware tijd tegemoet, want hij denkt dat verderop in het noorden -in de woestijn- het bijna dagelijks zo heet is. Nu ben ik zo eigenwijs om al die overdreven verhalen over Australië niet te geloven. Vandaag was het een recordhitte en die komt misschien wel heel erg lang niet meer voor.

6 februari 2009  Fabeltjes, spinifex en vliegen     119 km.
Als ik me aan kleed, zie ik aan mijn buikomvang dat ik de hittegolf -de maximum temperatuur is al 10 dagen ruim boven de 40 graden- prima heb door staan. Het lijkt  wel of ik dikker ben geworden.

Ik haal 12 liter water en 2,5 liter sinaasappelsap uit de koelkast en berg die op in mijn fietstassen. Aan mijn stuur heb ik ook nog 4 liter water hangen. Ik heb zoveel water nodig omdat ik op de Stuart Highway  -die van zuid naar noord door het midden van Australië loopt- zit. De afgelopen twee dagen  fietste ik -na mijn vertrek uit Port Augusta- door de woestijn.

Na mijn ontbijt -eieren met spek- in het roadhouse fiets ik de woestijn weer in. De zon is nog maar net op en het is al boven de 25 graden. Dit is een normale minimum temperatuur  bij zo’n warm weer. Nu zijn er veel mensen die denken dat het zelfs midden in de zomer  ‘s nachts vriest in de woestijn.

Met 6 personen heb ik hierover een meningsverschil gehad. Ze zeiden alle 6 dat het wel 5 graden zou kunnen vriezen. Dat is een fabeltje, dat gebeurt alleen in de winter. Als ik ze liet zien dat de gemiddelde minimum temperatuur van Alice Springs in de zomer rond de 20 graden is dan zeiden ze dat het op andere plaatsen wel zo koud zou zijn. “Waar dan?” was dan mijn reactie. “Coober Pedy” zeiden er een paar. 

Nu heb ik de minimum temperatuur van Coober Pedy op internet opgezocht. In januari en februari was het gemiddelde over de laatste 10 jaar 22 graden. In de koudste nacht was het -9 jaar geleden- 12 graden. En daarmee bedoel ik 12 graden boven nul en zeker niet onder nul.

Overigens had ik ook een meningsverschil met diverse mensen over de maximum temperatuur. Australië is een warm land maar ik heb nog geen plaats gevonden waar er in één van de zomermaanden een gemiddelde maximum temperatuur is van 40 graden of meer. Ook hier vertelde ik dan dat het in Alice Springs -volgens mijn reisgids- in de zomermaanden gemiddeld rond de 36 graden is. Dus naast dagen van boven de 40 graden kan het ook vaak 30 graden zijn.

Als ik dit vertelde werd me ook hier naar Coober Pedy verwezen. Maar ik kon niet geloven dat het hier vaak -zoals bijvoorbeeld Dieter me vertelde- 48 graden zou zijn. Ik heb dit dus ook opgezocht. Over de laatste 10 jaar was de gemiddelde maximum temperatuur in Coober Pedy 37 graden in januari en 35 graden in februari. De warmste dagen waren 46 en 47 graden. Dus dat het bijna elke dag 48 graden is, is een fabeltje.

Een paar weken geleden vroeg een jonge Franse toeriste mij -op een dag dat het 23 graden was- of het niet veel te heet is om hier te fietsen. Ze had waarschijnlijk ook van het fabeltje gehoord dat het heel erg heet is in Australië en ze had het er blijkbaar erg warm van gekregen.

Ik fiets door een bijna vlak landschap met -spinifex- lage struikjes. Met een stevige woestijnwind in de rug gaat het fietsen erg makkelijk. Ik maak een paar keer foto’s van de enorme leegte om me heen. Er is geen boom of struik hoger dan 20 centimeter te zien.

Na 20 kilometer heb ik naar links uitzicht op een dal met een groot zoutmeer -Island Lagoon- erin. In het midden van het opgedroogde meer is een eiland.

Onder het fietsen houden vliegen me bezig. Ze landen steeds op mijn wang en lopen dan een paar rondjes. Vervolgens gaan ze dan op weg naar mijn ogen, mond of neus. Dan grijp ik steeds in -door ze weg te jagen- want daar wil ik ze niet hebben.

Even later suis ik met 50 kilometer per uur vanuit de vlakte naar een 70 meter lager gelegen heuvelland. Het landschap bestaat nu uit rode zandduinen met gras, struiken en bomen er op. Op kilometer 42 kom ik bij een parkeerplaats met uitzicht op het geheel witte zoutmeer van Lake Hart. Via een zandpad fiets ik naar het meer en daar maak ik enkele foto’s van de indrukwekkende witte vlakte.

Terug op de parkeerplaats ga ik in de schaduw -van een shadeshelter- wat eten en drinken. Het is inmiddels heet -44 graden- geworden. De wind voelt in mijn gezicht weer aan als een föhn.

Eenmaal weer op weg heb ik al snel een zachte achterband. Ik pomp de band op. Een paar kilometer verderop is de band weer zacht. In de schaduw van een half kale boom probeer ik de band te plakken. Banden plakken bij 44 graden is echter geen goed idee. Ik trek het plakkertje zo weer los en leg dus maar een reserve band op het achterwiel.

Dit is mijn 18de lekke band. Australië is een echt lekke bandenland aan het worden. In de 31.000 kilometer voor Australië heb ik 7 lekke banden gehad. In de 12.000 km in Australië heb ik er al 11 gehad, terwijl ik op betere buitenbanden reed.

Na nog enkele korte pauzes onder verschillende bomen met slechte schaduwplekken eronder kom ik op kilometer 93 bij een parkeerplaats met een afdakje. Hier ga ik een uur in de schaduw liggen met de rug naar de wind. Zo heb ik niet die hete wind in mijn gezicht.

Na nog een paar hete uren fietsen door een landschap van spinifex -en dus geen goede schaduwplekken- kom ik in Glendambo aan. Er staat een bord dat ze 30 inwoners hebben, 22.500 schapen en 2.000.000 vliegen.

In verband met de harde tegenwind die morgen verwacht wordt, zal ik hier een rustdag nemen. Ik vind het te warm om te kamperen en neem een lekker koele airco-kamer in het redelijk luxe motel. Er wordt me verteld dat ik het kraanwater niet mag drinken omdat het bore-water is. Dit grondwater is op deze plek nogal zout en dus niet drinkbaar. In de koelkast staat een kan met regenwater. Dat is prima om te drinken. Naast elk dak van het complex staat een grote tank om het regenwater op te vangen.

24 februari 2009   Cattlestation Banka Banka        105 km
Al enkele weken fiets ik op de Stuart Highway naar het noorden. Door de aanhoudende zuidoosten wind gaat het fietsen steeds erg makkelijk. In het zuiden vond ik het landschap nog wel leuk, maar inmiddels heb ik besloten dat ik genoeg van Outback Australië gezien heb. Ik fiets door tot Darwin -in plaats van tot Perth- en dan ga ik een weekje op vakantie naar Sri Lanka. En wat is er nu leuker dan op fietsvakantie gaan in een land met een prachtige Aziatische cultuur.

Na de korte trip op Sri Lanka ga ik een paar weken naar Nederland. En daarna heb ik ook meer tijd voor de Filippijnen.

Al snel na mijn vertrek uit Tennant Creek kom ik in Threeways. Normaal zou ik niet zo snel stoppen, maar dit is het enige roadhouse dat ik vandaag tegen zal komen. Ik koop een fles cola en een ijsje en ga buiten in de schaduw zitten.
Eenmaal weer op weg fiets ik door een groene bushsavannen. Het enige verschil met de woestijn 2 weken geleden is dat de bush niet meer afgewisseld wordt met stukken met spinifex en dat alles groener is.

Na 50 kilometer is er een parkeerplaats waar ik op een bankje in de schaduw van een shadeshelter ga liggen. Mijn tukje wordt onderbroken door mijn lunch en door een praatje met enkele voorbijgangers die hier hun hond uitlaten. Ze rapen met een plastic handschoen heel netjes de poep op en gooien dat in de afvalton.

De afgelopen week is het steeds vochtiger geworden. Vandaag is er een prachtige tropische lucht met schaapjeswolken. Net als ik wil vertrekken begint het te regenen. Ik stel mijn vertrek 10 minuten uit tot het weer droog is. Nadat ik een maand geleden de Great Ocean Road verlaten heb is dit de eerste regen bui.

Bij het cattlestation van Banka Banka zet ik mijn tent op, op de betonvloer van de campingkeuken. Volgens de beheerder zijn er teveel muggen vanavond op het grasveld.

Op de koelkast hangt een briefje waarop vermeld staat dat het cattlestation 11.600 vierkante kilometers groot is. Dat is de grootte van 25% van Nederland. Er werken hier 25 mensen op het zelfde oppervlak waar in Nederland 4.000.000 mensen wonen. Ze hebben 58.000 runderen. Om de runderen op te drijven gebruiken ze een vliegtuig, paarden en motorfietsen.

’s Avonds vertelt één van de andere kampeergasten me dat hij -net als ik op de fiets- ook problemen heeft met veel lekke banden van zijn auto en caravan. Volgens hem kunnen de slechte Aziatische binnenbanden niet tegen het soms ruwe oppervlak van de Australische wegen.

Weer een andere gast vertelt me dat ik kans heb dat er verder naar het noorden nog enkele wegen onder water staan. Ik moet er -volgens hem- niet doorheen fietsen omdat er soms krokodillen zijn.

6 maart 2009   Bijna op het einde van de Stuart Highway    93 km.
Na 2600 kilometer fietsen op de Stuart Highway nader ik het einde -nog 230 kilometer tot Darwin- van deze weg. Vanochtend ben ik uit Katherine vertrokken. Katherine is met 9.000 inwoners de derde stad van Northern Territory. Het is vandaag drukker op de weg dan de afgelopen maand.

Ondanks de grotere “verkeersdrukte” merk ik er niets van dat dit gebied al dichter bevolkt is. De 2 zwarte stippen met naam die op mijn kaart staan aan gegeven blijken slechts het beginpunt van zijwegen naar afgelegen cattlestations en Aboriginalgemeenschappen te zijn.

Onderweg houd ik twee keer een pauze door langs de weg onder een boom te gaan zitten/liggen. Daarna ben ik al vroeg in de historische nederzetting van Pine Creek.

Bij een lelijk roadhouse koop ik in de beroerd uitziende winkel een ijsje en een cola. Voor de deur ga ik op een bankje zitten na denken of ik op het mooie grasveld van het caravanpark mijn tent ga op zetten of dat ik voor slechts 25 dollar een kamer met airco neem.

Onder de bomen voor het roadhouse zit een groepje traditionele landeigenaren -aboriginals- . Het is weer een trieste vertoning. Hoewel velen van dit goedaardige volk hun traditionele land hebben terug gekregen -tenminste daar waar ze de komst van de blanken hebben overleefd en waar dit mogelijk is- deze mensen kunnen -naar mijn mening- niet meer terug naar hun oude leven van nomadische verzamelaars en jagers.

Het probleem is echter dat vele van de traditionele eigenaren niet de vaardigheden hebben om te overleven in een moderne maatschappij. Nu lijkt het erop dat deze mensen niets anders doen dan onder de boom zitten en wat rond lopen.

Het centrum van Katherine leek gisteren één grote hangplek voor traditionele eigenaren. Deze mensen zien er slecht uit. Ze lopen vaak mank, ze hebben vaak een raar lichaam en veel mensen lopen met armen of benen in het verband. Onderling hebben ze vaak ruzie en/of schreeuwen tegen elkaar. Ze zijn vaak dronken. ’s Avonds rijdt de politie met een boevenwagen af en aan.

Na een praatje met een jong Zwitsers stel met een camper besluit ik mijn tent op te zetten. Het is veel minder vochtig als de afgelopen weken en dit is –nu ik weer naar Azië ga- waarschijnlijk één van de laatste kansen op mijn reis om te kamperen.

Na een uur luisteren naar de Wereldomroep -iets anders kun je hier niet doen- ga ik bij de drukke kroeg aan de overzijde eten. Hier lijkt het wel op een vrijwillig apartheidsysteem. Ik zit -net als de andere blanken- op het terras voor de kroeg. Alle traditionele landeigenaren zitten aan de overzijde onder een boom op de grond.

Na 15.000 kilometer -6,5 maanden- fietsen door Australië is het tijd om de balans op te maken.

Het hoogtepunt van Australië was de Outback en dan met name de Outbackway. Niet dat er iets te zien was in de Outback, maar het soms dagen lang fietsen door de bush over een rode gravelweg of een asfaltweg van de ene naar de andere eenvoudige en vaak bijzondere roadhouse of nederzetting -meestal bijna niets in “the middle of nowhere”- was een apart avontuur en een ervaring om nooit te vergeten.

Andere hoogtepunten waren de steden Brisbane en Sydney -en in mindere mate Melbourne-  en de Great Ocean Road.

Verder zijn mij de volgende dingen opgevallen: