15 november (135 km; 90 hoogtemeter)
Met 8 liter water en 1 liter cola in mijn bagage verlaat ik Echtoucan. Het plaatsje Echtoucan is te klein om een dorp te noemen. Het bestaat -zoals meerdere op de Michelin aangegeven plaatsen- uit 2 garages met een café/restaurant. Bij het eerste café/restaurant heb ik gisteravond een kamer gehuurd. Er is geen stromend water. Bij het toilet staan grote tonnen water en kleine emmers om het toilet te spoelen. Ik heb me gisteren al water scheppend met een emmer wel kunnen douchen; kleren was helaas niet mogelijk.
Voor me ligt het traject naar Dahkla. Ruim 170 kilometer zonder een plaats waar ik water kan krijgen.

Na 20 kilometer tussen wat kleine heuvels gefietst te hebben, kom ik in een eindeloze, bijna vlakke woestijn. Af en toe staat er een struikje van 20 centimeter hoog. Hier en daar liggen er wat stenen of wat zand. Verder is er niets te zien.

Het is zonnig. Heerlijk weer om te fietsen. Tijdens een rustpauze wil ik graag in de schaduw zitten. Bij wat stenen staat één grote steen rechtop. De steen is net hoog genoeg om in de schaduw wat te eten en drinken.

Na 53 kilometer is er een dorp in aanbouw. Bij een gebouw loopt een aantal mannen rond. Ik vraag aan één van de mannen of er een winkeltje is waar ik drinken kan kopen. De man antwoordt dat er geen winkel is. Hij geeft me een fles mineraal water en wenst me goede reis.

Ik fiets weer verder de woestijn in. 20 kilometer verderop staat er een zendmast. Om de mast staat een muur. Achter de muur kan ik in de schaduw zitten. Het is een prachtige plek. Ik heb  uitzicht over de kustlijn. De saaie woestijnvlakte eindigt in de zee met een rij kliffen van ongeveer 40 meter hoogte.

Ook voor de middagpauze heb ik moeite een schaduwplekje te vinden. Vlak langs de kust zet ik mijn fiets tegen een paaltje. Mijn stuurtas zet ik bovenop één van mijn achtertassen. Dat geeft net voldoende schaduw als ik achter de fiets op de grond ga zitten. Terwijl ik een stokbrood met tonijn eet, komen er opeens 2 mannen achter me te voorschijn. Ik begrijp niet waar ze vandaan komen. Toen ik hier aan kwam heb ik niemand gezien en in dit vlakke woestijnlandschap kan ik makkelijk kilometers van me af kijken. Ze willen weten waar ik naar toe fiets en waar ik vandaan kom. Ik bied ze wat water aan. Ze weigeren want ze vinden dat ik dat zelf nodig heb op de fiets in de woestijn. Ze hebben gelijk. Ze vragen of ik mee thee ga drinken. Ik eet mijn brood op en loop met ze mee. Net achter de rand van één van de kliffen langs de kust hebben ze op een verlaagd gedeelte hun tent staan. Onder een overhangende rots drinken we in de schaduw thee. Een levensgevaarlijke plaats. Overal om ons heen liggen ingestorte rotsen van de langzaam afkalvende kustlijn. Ze weten dat het gevaarlijk is. ‘s Nachts slapen ze dan ook in de tent waar je geen gevaar loopt onder een rots te komen. De mannen verdienen hun geld met vissen. Voor aanvoer van drinkwater en afvoer van vis zijn ze afhankelijk van het vrachtverkeer op de weg. Ze komen uit het noorden van Marokko, waar geen werk is. Ik begrijp niet waarom de vissers langs de kust geen dorpen bouwen. Ze wonen in tenten of van afval gemaakte hutten.

De mannen vragen of ik naar Dakhla ga. Ik twijfel daar nog over. Het is de enige redelijke plaats die ik hier in honderden kilometers tegenkom. Maar de stad ligt op een schiereiland 40 kilometer van de hoofdweg. De plaats zelf lijkt me niet interessant. Maar het wordt tijd dat ik in een plaats kom met stromend water zodat ik mijn kleren kan wassen. Helaas moet ik daar dan wel 80 kilometer extra voor fietsen. De vissers zelf gaan alleen naar Dakhla als ze naar de hoeren willen.

Na de thee fiets ik de woestijn weer in. Al snel zie ik in de verte een watertoren. Dat is een prettige verrassing. Er ligt een dorpje. Het dorpje ligt niet aan de weg, maar enkele kilometers achter het dorp zie ik een tankstation. Er stopt een vrachtauto voor me. De bijrijder stapt uit en geeft me een stel mandarijnen. Even verderop - 115 kilometer vanaf mijn startpunt van vanochtend- blijkt dat er bij het tankstation ook een restaurant is. Ik bestel er een tajine, zodat ik vanavond niet zelf hoef te koken. Na het eten fiets ik nog 20 kilometer en zet mijn tent op achter een berg stenen. Als het donker is zie ik in de verte een groot licht. Dat zal Dakhla zijn. Ik kook water voor een kop soep en een kan thee. Na het eten ga ik in de tent zitten schrijven en luister ik naar de radio.

19 november (150 km; 196 hoogtemeter)
Ik sta niet vroeg op vandaag. Ik heb echter wel een lang traject door de woestijn voor me, maar het restaurant gaat pas om 7.30 uur open. De ober geeft als reden hiervoor dat de douane -86 kilometer verder naar het zuiden- pas om 8.30 uur open gaat. Het is druk op het terras van het restaurant als ik om 8.00 uur de trap van mijn hotel -boven het restaurant- af loop. Ik bestel een ontbijt met thee. Even later komt de ober me koffie brengen. De koffie blijkt voor iemand anders te zijn. Ik maak een praatje met een Duitse toerist. Midden in ons gesprek loop ik nog 2 keer naar de keuken. Er zijn enkele klanten die klagen over de trage bediening en ik wil voorkomen dat zij daardoor voor gaan.

Rond 9.00 uur fiets ik de woestijn in. Het is iets minder vlak als de afgelopen week. Na 50 kilometer staat er een zendmast met een klein gebouw er naast. Omdat dit misschien wel de enige schaduwplek is die ik vandaag tegen kom, besluit ik achter het gebouw te pauzeren. Als ik de weg verlaat begint er een hond te blaffen. Er komen 2 mannen naar buiten lopen. Ze geven de hond een flinke schop, zodat hij stopt met blaffen. Ze willen niet dat ik buiten ga zitten. Binnen krijg ik thee en een omelet met wat brood.

Na deze uitstekende pauze fiets ik in één keer door naar de Marokkaanse douane. Er staan verschillende mensen te wachten. Het is lunchpauze en waarschijnlijk gaat het kantoor om 14.30 uur weer open. Terwijl ik wacht maak ik een praatje met een Marokkaan die in België heeft gewoond en met zes Oostenrijkers die op weg zijn naar het noorden. Als het kantoor open gaat is me niet duidelijk bij welk van de drie deuren ik me moet melden. Alle anderen op de grens hebben auto’s bij zich en moeten zich bij alle drie de kantoortjes melden. Na 10 minuten heb ik door dat ik alleen bij het laatste kantoor moet zijn. Ik vul er een formulier in met mijn gegevens en krijg een stempel. Als eerste verlaat ik het douaneterrein -na nog 2 paspoortcontroles. Er is 4 kilometer tussen de Marokkaanse douane en de grens met Mauritanië. Op dit gedeelte ligt nog geen asfalt. Over wat rotspartijen en enkele stukken mul zand vervolg ik mijn weg. Een paar honderd meters naar links rijden 2 auto’s. Ik vraag me af of ik wel het goede spoor volg. Maar ik durf niet dwars door de woestijn naar het andere spoor te fietsen/lopen. Er ligger hier nog mijnenvelden. Vlak voor de eerste controlepost komen beide sporen weer bij elkaar. Nog niet zo lang geleden moest je hier op de grens een gids in huren om je tussen de mijnenvelden door te laten loodsen. Maar nu de nieuwe asfaltweg bijna af is, is dat gelukkig niet meer nodig.

Bij de eerste controlepost word ik alleen in een groot bezoekersboek ingeschreven. Bij de volgende moet ik een kopie van mijn paspoort afgeven en 20 euro betalen. Binnen 2 minuten sta ik weer buiten met de stempel van een visum in mijn paspoort. Ik ben helemaal verbaasd. Op de website van Buitenlandse Zaken wordt men afgeraden bij deze grensovergang een visum te halen. Dit zou ik beter in Europa of Casablanca kunnen doen. De reden hiervoor is -en ik heb hierover al verschillende reisverhalen gelezen- dat de douane hier vaak extra geld of kleding zou vragen voor het geven van een visum. Ook heb ik van een Fransman gehoord dat een visum hier 50 euro zou kosten en in Casablanca slechts 20 euro.

Terwijl ik naar de laatste controlepost loop, komt er een geldwisselaar naar me toe. Hij loopt rustig met me mee, terwijl ik eerst naar het laatste kantoortje ga. Hier kijkt men even in mijn paspoort en mag ik Mauritanië in. Ondertussen komt er een andere geldwisselaar. Hij is nogal opdringerig. Ik ga terug naar de eerste geldwisselaar. De 2 mannen beginnen ondertussen een flinke woordenwisseling. Ik maan ze tot kalmte en ga naar het eerste wisselkantoor. Ik wissel mijn laatste Dirhams en wat euro’s voor de eerste dagen.Voor ik het douaneterrein verlaat stop ik nog even om mijn pen op te bergen. De tweede geldwisselaar komt naar me toe. Ik had bij hem wel 320 in plaats van 300 in het eerste kantoortje- Ouguiya voor een euro gekregen. Maar nu is het te laat. Ik heb al gewisseld. Ook heeft hij een camping in Nouadhibou. Maar dat zoek ik later wel uit.

Ik ben weer alleen in de woestijn. Na ruim 100 kilometer te hebben afgelegd kruis ik de spoorlijn en kom op de nieuwe weg van Nouadhibou naar de hoofdstad Nouakchot. Ik wil richting de hoofdstad. Dat is alleen nog honderden kilometers weg en ik heb gehoord dat er bijna geen bevoorrading -wegrestaurants, winkeltjes of dorpen om water te halen- onderweg is. Ik heb geen keuze. Ik moet eerst naar het 45 kilometer verderop gelegen Nouadhibou om boodschappen te doen. Net als een paar dagen geleden een omweg van 90 kilometer om even wat extra water en proviand te halen. Een kwartier na zonsondergang fiets ik de stad in. Ik heb geen idee hoe groot de stad is en na 5 kilometer neem ik een hotel.

7000 Ouguiya -ruim 20 euro- vind ik nogal duur ten opzichte van Marokko. Ik heb geen zin om in het donker verder te zoeken. Bovendien zit er een restaurant onder het hotel. Ik heb al 90 kilometer gefietst zonder een goede maaltijd. Ik parkeer snel mijn fiets in mijn hotelkamer en ga eten in het restaurant. Ik schrik van de hoge prijzen in het restaurant. Maar ik krijg een flinke en lekkere salade en voor 1500 Ouguiya een complete kip. Het is zoveel dat ik zelfs de kip niet helemaal op kan. Een jongen in het restaurant loopt met een T-shirt waarop staat FNV-bouw. Ik vraag me af hoe dat shirt hier terecht is gekomen.

Na een douche loop ik nog even naar buiten om in de winkel verderop in de straat wat lekkers te kopen. De man die voor het restaurant staat spreekt me aan over de rekening van het eten. De kip was geen 1500 maar 3000 Ouguiya. Hij haalt de menukaart erbij. Ook heeft hij al een nieuwe rekening uitgeschreven. Ik zeg hem dat ik de ober vóór de bestelling gevraagd heb wat een bord kip met friet kost. Maar volgens de man is de ober nieuw en heeft hij daarom een foutje gemaakt. Dat had hij niet moeten zeggen. Die smoes heb ik van de week al vaker gehoord. Dat is gewoon een methode om achteraf nog te proberen wat extra geld te verdienen. Terwijl de ober zich nog een keer verontschuldigt loop ik zonder bij te betalen verder.

In de winkel verderop in de straat koop ik yoghurt en cola. De winkelier heeft een rekenmachine om uit te rekenen dat ik 680 Ouguiya moet betalen. Ik geef de winkelier 1000 Ouguiya en ik krijg 420 Ouguiya terug. Ik laat hem zien dat hij teveel terug heeft gegeven. Hij begrijpt het niet, maar iemand naast hem legt hem het uit. Ik verbaas me er al weken over dat hier bijna niemand kan rekenen.

De afgelopen 3 dagen heb ik de 450 kilometer van Dakhla naar Nouadhibou gefietst. Ik had gedacht er 4 of 5 dagen voor nodig te hebben. Maar door een flinke rugwind ging het allemaal erg snel. Onderweg waren er ook bijna geen prettige plaatsen om rust te houden. Dus ben ik steeds maar weer verder gefietst. Morgen blijf ik een dag in deze stad om daarna weer een lang woestijntraject te rijden. Ik ga wel op zoek naar de camping. Ik heb nu een zeer grote kamer met t.v. en bad. Maar het stinkt op de kamer. Bovendien heb ik begrepen dat het centrum 5 kilometer verderop is.

24 November 2006 (23 km; 75 hoogtemeter)
De tent afbreken is lastig vanochtend. Er waait een stevige wind over de enorme zandvlakte waarop ik sta. Ik laat de fietstassen in de tent liggen -zodat het tentdoek niet weg waait- terwijl ik de stokken uit de tent haal. Daarna leg ik één fietstas op het uiteinde van de tent en haal de andere tassen uit de tent. Tijdens het inpakken van mijn tent komt er een vrachtauto langs. De chauffeurs komen eten brengen bij mijn buren. Mijn buren zijn 2 mannen met een bulldozer. Zij hebben hier midden in de woestijn geslapen.  Ik krijg een half stokbrood van ze. Samen met de 2 mannen ontbijt ik in de laadbak van de bulldozer; we zitten zo lekker uit de wind. Ik geef beide mannen een stukje smeerkaas -La Vache Qui Rit. Ze zien hoe ik een pakje kaas open en proberen het dan zelf ook. Het lukt ze niet om het pakje kaas open te maken. Ik open het voor ze, waarna ze het op hun stokbrood smeren.

De woestijn in Mauritanië is anders dan die in Marokko. Er staan hier af en toe bomen, waardoor het soms lijkt alsof ik al in de Sahel-zone ben. Maar op de bodem is hier veel minder begroeiing. In Marokko leek de Sahara Occidental vaak op een half-woestijn met allemaal kleine struikjes. De woestijn was daar waarschijnlijk vochtiger omdat de weg daar dichter bij de kust ligt. Nu fiets ik door een tientallen kilometers lange zandvlakte waar niets groeit op een paar kleine grassprietjes na. Na de zandvlakte volgen er zandduinen afgewisseld met kale vlaktes waarop enkele bomen staan.

De bevolking bestaat hier voornamelijk uit nomaden. Er zijn geen dorpen langs de weg. Af en toe is er een nederzetting van een aantal tenten of wat barakken van hout. Na 43 kilometer zie ik het eerste stenen gebouw in honderden kilometers. Het gebouw is nog in aanbouw. Het lijkt alsof er hier een tankstation/restaurant wordt gebouwd zoals die er ook in Marokko waren.

Rond 13.00 uur stop ik bij een restaurant/winkel. Ze gaan macaroni voor me koken samen met wat vlees. Terwijl ik wacht mag ik in de barak achter de winkel op de kussens -die op rietmatten op de zandbodem liggen- uit rusten en relaxen. Erg smaakvol is de maaltijd niet, maar het geeft veel energie.

Na een stukje Sahel-landschap lijkt het op het einde van de middag alsof ik weer in de woestijn ben. Tussen de zandduinen is een nederzetting van enkele barakken en een tent. Bij een winkeltje aan de straatzijde vraag ik of ik er kan overnachten. Dat is mogelijk. Ik mag er voor niets slapen. Als ik mijn tent wil op zetten, komen ze naar me toe. Ze hebben ook een barak voor me. Het ziet er prima uit maar hij vraagt er 5000 voor. Dat vind ik veel te veel. Uiteindelijk spreken we af dat ik 2000 betaal, maar dat hij ook voor mijn avondeten zorgt.

Ik moet nodig naar het toilet. Ik zie dat er geen toilet is. Ik heb al dagen geen toilet gezien. Ik loop een stukje de woestijn in en ga achter een boompje zitten. Van 3 kanten kan men me van grote afstand zien. Er is gelukkig weinig verkeer op de weg en ik zie verder niemand. Bovendien zie ik geregeld mensen op de hurken gaan zitten terwijl anderen in de buurt zijn. Een douche is er ook niet. Ik rol enkele van de rietmatten -die hier als vloerbedekking op het woestijnzand liggen- in mijn barak aan de kant. In het zand douche ik me met een keteltje water. Na het douchen rol ik de matten weer terug. Helaas geen water om mijn kleren te wassen. Dat moet dan maar over enkele dagen in de grote stad.

Rond 20.00 uur krijg ik -terwijl ik bij kaarslicht zit te lezen in mijn barak- een schaal rijst. Tussen de rijst zitten 3 kleine stukjes vlees. Na 3 happen is het vlees op en de overgebleven rijst smaakt nergens naar. Dit is geen maaltijd voor een verwende Westerse toerist. Ik heb nog een blikje tonijn. Samen met de tonijn smaakt de rijst iets beter.

30 november 2006 (139 km; 42 hoogtemeter)
Na een paar kilometer zandweg staat er een prachtige oude Duitse truck en een jeep langs de weg. Ik fotografeer de truck en maak een praatje met 2 Duitse stellen die onderweg zijn naar Zuid-Afrika. Terug op de zand/kleiweg gaat het snel. Ik heb een flinke rugwind en ondanks af en toe slechte stukken wegdek fiets ik 25 kilometer per uur. Ik pomp mijn achterband wat harder op. Ik zak daardoor wat sneller weg in het mulle zand, maar ik ben bang dat ik anders mijn band -of erger mijn achterwiel- kapot rij op stenen of gaten in de weg.

Op verschillende plaatsen lopen wrattenzwijnen. De weg ligt steeds op of naast de dijk van de Senegal-rivier. Het lijkt zo een beetje op fietsen in Nederland. In de middag ligt er buitendijks een grote vlakte met meren. Overal zijn vogels, met name reigers maar een paar plaatsen ook pelikanen en flamingo’s. De laatste 20 kilometer richting de grens kan ik niet meer snel fietsen. Het wegdek bestaat deels uit “wasbord”of te wel ribbels dwars op de rijrichting. Af en toe kan ik er hard overheen fietsen, maar soms begint mijn fiets hevig te trillen. Na wat gestuiter rem ik dan af en zoek weer een stuk wegdek dat beter is.

Om 15.30 uur ben ik op de grens bij de dam van Diama. Bij het verlaten van Mauritanië moet ik 10 Euro betalen. Bij de grenspost van Senegal staan de 2 Duitse auto s. Ze zijn al uren bezig om al het papierwerk te regelen. Ik moet ook hier 10 Euro betalen, krijg meteen een stempel en mag weer verder. Ik zie op een paaltje langs de weg dat het nog maar 32 kilometer naar St. Louis is. Als ik hard door fiets –wat moet lukken over asfalt met de wind in de rug- kan ik misschien vanavond nog de camping 5 kilometer na St. Louis halen.

Net vóór St. Louis komen de Duitsers weer voorbij. Ook een Senegalese fietser haalt me in. De laatste 10 kilometer rij ik achter hem, lekker uit de wind. Ik ben ruim voor het donker op de camping. Na een douche eet ik in een eenvoudig restaurant buiten de camping 2 maaltijden. Morgen moet ik naar de bank om te pinnen.